In de loop van de twaalfde en vooral de dertiende eeuw kregen verscheidene plaatsen stadsrechten van de graaf. De inwoners konden daardoor zelf de openbare orde handhaven en bestuursmaatregelen (keuren) uitvaardigen. De graaf behield een zekere invloed op het bestuur van de stad. De dertiende-eeuwse stadsbesturen bestonden alle uit een aantal schepenen, die jaarlijks door de graaf of heer werden benoemd. Zij oefenden rechterlijke en bestuurlijke taken uit onder leiding van de door de graaf of heer aangestelde schout. Al deze functionarissen waren afkomstig uit een kleine kring van aanzienlijke burgers.
De meeste steden werden omgeven door grachten en muren of wallen met wachttorens en poorten. Het stadsbestuur zetelde in het raadhuis en was verantwoordelijk voor andere openbare gebouwen, zoals de waag en de vlees- en vishal. De openbare gebouwen stonden meestal bij elkaar, in de buurt van de kerk. Samen vormden ze het politieke en economische centrum. In de vijftiende en zestiende eeuw ‘versteenden’ de Hollandse steden. Tot die tijd waren de meeste huizen van hout en waren alleen openbare gebouwen als de kerk en het stadhuis gemetseld. Onder meer vanwege het brandgevaar werden meer en meer woonhuizen uit steen opgetrokken.
Wat bleef was dat de kerk, het stadhuis en andere openbare gebouwen zeer representatief werden uitgevoerd om indruk te maken op bezoekers. In de late middeleeuwen gebeurde dat in de gotische stijl, in de zestiende eeuw in de stijl van de renaissance. Met het tonen van rijkdom hoopten de bestuurders vertrouwen te wekken en hun gezag te versterken.
Overijssel is de meest oostelijke provincie, grenzend aan Duitsland en wordt gekenmerkt door een sterke concentratie van Hanzesteden.
Overijssel is een provincie die grotendeels uit zandgrondgebieden bestaat. De provincie heeft een uitgestrekt landelijk gebied waarin de agrarische sector de boventoon voert.
Overijssel bestond in het verleden namelijk voor een groot deel uit moerassige streken en grote heidegebieden. Slechts via een paar wegen kon men naar andere delen van de provincie reizen.
In de stad woonden ook de stadsboeren. Hun boerderij stond vaak op of vlakbij een brink, een onbebouwd stuk grond in de stad, waar men kleinvee (varkens, schapen, geiten en kippen) hield. Het grote vee (koeien en paarden) graasde op de stadsweiden buiten de ommuurde stad. Om toezicht te houden stelde het stadsbestuur weidemeesters aan. De boeren betaalden hiervoor een vergoeding, maar moesten zelf hun vee naar de stadsweiden brengen. Het zal inmiddels duidelijk zijn waar de naam van de wijk Stadsweiden vandaan komt.