De mensen, die in het prille begin van de negentiende eeuw naar Twenthe trokken, waren zonder uitzondering arme gelukzoekers. Ze verhuurden zich als dagloners maar koesterden hun eigen onafhankelijkheid. In de Entermarke konden ze op legale dan wel illegale wijze in bezit komen van een stukje onontgonnen grond. Daarop werd een hut gebouwd werd en een groentetuintje aangelegd. In het begin waren er vrijwel geen sociaal-economische verschillen maar dit veranderde halverwege de negentiende eeuw. Er kwamen notabelen (onderwijzers en een evangelist) en enkele bewoners kregen aanzien omdat hun portemonnee steeds voller raakte.
